Verplichte anticonceptie hoeft niet

Het is goed dat er door de uitspraken van SP.A- voorzitter John Crombez aandacht is voor de kwetsbaarheid van het ongeboren kind. We zijn het allemaal eens over het fundamentele principe van dit debat. Elk kind, zeker ook het ongeboren kind, verdient alle kansen en maximale bescherming. Zo ook dat er niet echt een universeel recht op een kind bestaat, maar dat velen natuurlijk een fundamentele kinderwens koesteren. Een moeilijk evenwicht. Er zijn ook situaties waarover we het eens zijn dat we drastisch moeten ingrijpen, zoals bij vrouwen die kampen met chronisch druggebruik of een alcoholverslaving. Maar net hier wordt het complex: waar trek je de grens om in te grijpen? Wat met ouders met een persoonlijkheidsstoornis, een bepaalde handicap, een chronische ziekte,… Wat met situaties waarin zich huiselijk geweld afspeelt of gezinnen die dakloos zijn? Willen we hier ook zo drastisch ingrijpen? De kwetsbaarheid van het (ongeboren) kind gaat heel ver. Dit vraagt dan ook een redelijk debat waar we de proportionaliteit van onze maatregelen blijvend voor ogen moeten houden. Voorspellen of een ongeboren kind nadien toch de nodige kansen zal krijgen, is bovendien geen exacte wetenschap. Vanuit onze ervaringen bij Kind en Gezin, zetten we bij ouders in heel precaire situaties heel actief in op gepaste gezinsplanning en bespreken we anticonceptie. Hetzelfde geldt voor OCMW’s en andere basisdienstverleningen. Het is dus veel minder een taboe dan soms verondersteld wordt. Hulpverleners zijn zich echt wel bewust van de noodzaak. Laat ons dan ook maximaal verder inzetten op het bespreekbaar maken van anticonceptie, ook bij die gezinnen waar het (ongeboren) kind misschien minder direct in gevaar is. In sommige situaties nemen ouders best wat pauze vooraleer een nieuw kind wordt geboren. Voor heel extreme situaties is er, in het belang van het kind, inderdaad een redmiddel nodig. Als het stimuleren van gezinsplanning onvoldoende loont, moeten we de aandacht vooral richten op een mogelijke ondertoezichtstelling van kwetsbare zwangere vrouwen. Daarvoor kijken we naar Nederland, waar de ondertoezichtstelling geldt in het geval van “prenatale kindermishandeling”. Het gaat dan om situaties waarbij het ongeboren kind risico’s loopt door geweld tegen de zwangere vrouw, extreem risicovol gedrag van de zwangere vrouw zelf of risicovolle omstandigheden waarin het kind straks geboren wordt en opgroeit. In 2017 werden er bij de vertrouwenscentra kindermishandeling en het hulplijn 1712, in het totaal 73 meldingen gedaan van prenatale kindermishandeling of geweld. Het “onder toezicht stellen” lijkt ons een proportionele maatregel ter bescherming van het ongeboren kind. In deze periode kunnen hulpverlening en behandelingen opgestart worden. Zo hoeft het ongeboren kind inderdaad later niet te krijsen in de couveuse door de afkickverschijnselen van het overmatige druggebruik van de moeder tijdens de zwangerschap. De maatregel veronderstelt wel dat er nog heel wat juridisch werk voor de boeg is. Vandaag biedt onze Belgische wetgeving nog geen juridisch kader en statuut voor de bescherming van het ongeboren menselijk leven. Laat ons dit debat vooral voeren vanuit een gezonde visie op maatregelen in verhouding tot de risico’s. Dit start bij het sensibiliseren van alle basisdienstverleners rond anticonceptie en gezinsplanning, zonder enige taboes. Het vraagt om gepaste prenatale hulpverlening, waar nog meer kan in geïnvesteerd worden via samenwerking van alle organisaties die betrokken zijn rond de geboorte van een kind. Het vraagt ook om het verder uitwerken van de “kindreflex”, waarbij ook politie, justitie en psychiatrie voldoende aandacht hebben bij hun interventies wanneer er een vermoeden is dat het (ongeboren) kind ernstig in gevaar kan zijn. Het vereist verdere versterking van de jeugdhulp die, zoals we die nu gestart zijn, ook nog meer inzet op het garanderen van een onmiddellijke goede zorg voor pasgeboren kinderen die niet (onmiddellijk) thuis kunnen opgevangen worden. En laat ons dan, als sluitstuk, het debat vooral voeren vanuit de mogelijkheden van de ondertoezichtstelling. Ook dit vraagt het nodige denkwerk. Er zijn duidelijke procedures nodig waarbij een interdisciplinair team diagnostische uitspraken moet doen, vooraleer er juridisch gevolg kan aan gegeven worden. Er zijn strenge criteria nodig om één grote grijze zone te vermijden, van wie wel onder toezicht stellen en wie niet. Maar door dit voldoende proportioneel aan te pakken, kunnen we het debat rond verplichte anticonceptie of zelfs verplichte sterilisatie achterwege laten. Ik hoorde het Ignaas Devisch op de radio graag zeggen: verplichte anticonceptie is heel invasief en dringt binnen in de diepste privacy van de mensen. Laat ons goed nadenken of we dit als samenleving willen, een samenleving die bepaalt wie wel en wie geen kinderen kan krijgen.

Meld het maar bij Kind en Gezin…

Het debat is geopend. Een man die tien jaar geleden zijn baby heeft doodgeslagen, daarvoor gestraft is en zijn straf heeft uitgezeten, mishandelt zijn nieuwe pasgeborene. Terechte maatschappelijke verontwaardiging. Zoiets moeten we absoluut proberen te vermijden. Maar hoe doe je dat? Verplichte sterilisatie? Zwarte lijsten? Wat met de tweede kans voor wie zijn straf heeft uitgezeten? Waar ligt de grens?

Bij Kind en Gezin voelen we ons zeker aangesproken. Elk gezin, elk kind, zo maximaal mogelijk ondersteunen zodat kinderen alle kansen krijgen bij het opgroeien. Dat is onze missie. We worden ook sterk aangesproken op onze missie. “Minister Geens onderzoekt informatiestroom tussen gerecht en Kind en Gezin”.

Dit debat kán niet lichtzinnig gevoerd worden.
In 2019 bestaat de dienstverlening van Kind en Gezin 100 jaar. Kind en Gezin is gekend bij de meeste ouders met een pasgeborene. Onze dienstverlening is vrijwillig, heel laagdrempelig en bovenal universeel: voor elk gezin, voor elke ouder. Dat is onze kracht. Omdat we zo universeel zijn, laten veel mensen ons letterlijk binnen in hun thuisomgeving. Zo krijgen we ook toegang tot de meest kwetsbare, complexe of problematische gezinssituaties. Het mag niet de bedoeling zijn dat we evolueren naar een dienstverlening met controlefunctie. Als dat gebeurt, zullen ouders Kind en Gezin minder vertrouwen. Onze preventieve, vrijwillige opdracht moet overeind blijven. Dankzij deze manier van werken voelen gezinnen zich gesteund, tonen ze hun kwetsbaarheid en kan waar nodig extra ondersteuning of zorg ingeschakeld worden. Zo voorkom we mee dat situaties escaleren. Ik wil niet het risico lopen dat we die impact verliezen. Dat is immers de grote kracht van preventie.

Stel dat er toch een kader wordt ontwikkeld om een informatiestroom tussen het gerecht en Kind en Gezin te realiseren. Waar wordt dan de grens getrokken? Welke informatie wordt gedeeld? Over welke situaties? Het doorgeven ervan aan Kind en Gezin biedt daarnaast geen waterdichte garanties dat er niets meer kan gebeuren. Dat is een illusie. Kind en Gezin is niet 24 uur op 24 aanwezig in een gezin. Gegeven dat we de informatie krijgen, gegeven dat de mama of papa bovendien een goede behandeling/begeleiding volgt en we de risico’s kunnen verlagen, dan nog kan een drama nooit volledig uitgesloten worden.

Het antwoord heeft Kind en Gezin ook niet. Vanuit onze missie willen we het debat wel mee voeren, mits een aantal randvoorwaarden.

Blijf ervoor zorgen dat Kind en Gezin die universele, laagdrempelige dienstverlening kan vrijwaren. De ondersteuning die we bieden aan zoveel gezinnen, de ontwikkeling en gezondheid die we opvolgen van zoveel jonge kinderen, mag nooit onderuit gehaald worden.

Kind en Gezin kan dit nooit alleen. De informatie-uitwisseling moet ruimer gaan dan Kind en Gezin. Minstens de Vertrouwenscentra Kindermishandeling moeten onmiddellijk mee betrokken worden. Zij hebben de expertise inzake kindermishandeling en de benadering van daders. Zij moeten de lokale teamleden van Kind en Gezin van bij het begin professioneel ondersteunen in dergelijke situaties om de juiste keuzes voor de verdere opvolging te maken.

Kind en Gezin mag niet in de rol van verplicht controleorgaan geduwd worden. We zijn geen verlengstuk van justitie dat mogelijke recidivisten opspoort. Daarvoor moeten andere instanties worden aangesproken als we dit als samenleving willen.

We zullen blijven gezinnen zo goed mogelijk opvolgen. En we blijven, in het belang van het kind, gezinnen confronteren met bepaalde risico’s. Als we onrustwekkende informatie krijgen, willen we volop een inspanningsverbintenis aangaan, maar geen resultaatsverbintenis. Als men kiest voor een systematische informatie-uitwisseling, dan kan dit voor mij enkel binnen het concept van onze vrijwillige dienstverlening en die heeft absoluut ook zijn grenzen. En stuiten we op die grenzen? Dan is het over naar de andere instanties die wél een controlefunctie hebben of een duidelijk mandaat om onmiddellijk op te treden wanneer kinderen in heel ernstig gevaar verkeren.

Katrien Verhegge
Administrateur-generaal Kind en Gezin

Kiezen is niet verliezen!

Vanaf 1 januari 2019 starten we met een nieuw systeem voor de kinderbijslag, het groeipakket. Daarvoor zijn heel expliciete keuzes gemaakt. Keuzes die de te maken hebben met een nieuwe maatschappelijke realiteit. Keuzes maken brengt met zich mee dat er dingen veranderen en dat middelen anders verdeeld worden. Durven we nog dergelijke keuzes te maken of gaan we blijven vasthouden aan het verleden? Blijven we systemen in ere houden die gemaakt zijn in een totaal andere context, zodat er toch echt maar niets verandert voor niemand?

 

Een eerste explicitiete keuze die gemaakt werd voor het groeipakket, is dat we voor elk nieuw kind dat geboren wordt, onmiddellijk een hoger bedrag geven. Elk kind meer aan de start van zijn prille leven. De kinderbijslag is in het leven geroepen in een context waar er veel meer gezinnen met drie of meer kinderen waren. Tussen 1965 en 2014 is er een duidelijke daling merkbaar van het aandeel gezinnen met 3 of meer kinderen, van 26,4% naar 15,1% ten voordele van het aandeel kleine gezinnen met 1 of 2 kinderen, van 73,6% naar 84,9%. Is het dan eigenaardig dat een nieuw systeem voor de toekomst hier rekening mee houdt en meer aandacht schenkt aan alle kinderen, waarbij elk eerste kind 160 in plaats van 92 euro krijgt?

 

Een veel belangrijkere expliciete keuze is dat we meer inzetten op kinderen uit gezinnen met lage inkomens. Voor Vlaamse gezinnen met kinderen maakt de kinderbijslag gemiddeld 8% uit van het beschikbare gezinsinkomen, en voor lage inkomensgezinnen is dit meer dan 17%. De kinderarmoede blijft stijgen. Is het dan niet meer dan rechtvaardig dat er inderdaad meer ingezet wordt op deze kinderen? Door het nieuwe systeem van de toekomst zullen 3% van de kinderen over de grens van het armoederisico getild worden, omdat we onmiddellijk een groep gezinnen die geen sociale toeslag kreeg, wel een toeslag geven. Bij de gezinnen met kinderen geboren na 1 januari 2019 gaat het zelfs om 15% van de kinderen die boven het armoederisico getild worden .

Ik meen mij uit de debatten over de kinderbijslag zelfs te herinneren dat er een paar moedige ouders waren die zelf aangaven : “Eigenlijk heb ik die kinderbijslag niet nodig”. Voor vele gezinnen is het wel broodnodig en daar wordt sterk op ingezet met het groeipakket, dat bovendien ruimer is dan de kinderbijslag zoals we die vandaag kennen.

 

Dus ja, er zijn bepaalde keuzes gemaakt in de manier waarop we gezinnen en kinderen in de toekomst financieel willen ondersteunen. En ja, dat betekent dat sommige kinderen die geboren worden na 1 januari 2019 minder krijgen dan dat ze geboren zouden zijn voor 1 januari 2019. Dit gaat echter om een heel beperkt aantal kinderen. Diegene die roepen dat we iets moeten doen aan sociale ongelijkheid, die roepen dat er iets moet gebeuren aan de kinderarmoede, wel hier is een antwoord. In het nieuwe groeipakket wordt er werk van gemaakt. Kan het nog meer zijn? Ja het kan zeker nog meer, maar dan zullen we nog verder moeten herverdelen en mogelijks zijn er daaromtrent nog perspectieven naarmate de verworven rechten van wie nu in het syteem zitten, uitstromen.

 

Zijn er dus verliezers voor het nieuwe systeem van de kinderbijslag? Neen er zijn geen verliezers, want iedereen behoudt wat hij nu krijgt! Krijgt elk kind na 1 januari 2019 wat een kind nu krijgt? Nee, want dan hoef je geen nieuw systeem te bouwen en kan je beter blijven hangen in het verleden. De toekomst van het systeem is: waar de nood het grootst is, zal het meer zijn. Binnen deze context werd het advies van de Raad van State ernstig genomen en voorzien van extra argumenten.

 

Laat mij eindigen met deze gedachte. Spreken over ‘verliezen’ in termen van het budget van een gezinsvakantie klinkt bitter voor heel veel gezinnen die vandaag enkel kunnen dromen van een vakantie en die door het nieuwe systeem misschien wel ‘ns met het gezin op vakantie kunnen gaan

 

 

Katrien Verhegge

Administrateur-generaal Kind en Gezin

 

Wat met het recht op verbondenheid van kinderen en jongeren?

18 jaar geleden nam de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties het Internationale Verdrag voor de Rechten van het Kind aan. Het is een prachtig verdrag, waarin alle essentiële basisrechten van het kind opgenomen zijn. Rechten die nog steeds heel hedendaags zijn en een antwoord bieden op de complexe samenleving waarin wij, maar vooral onze kinderen, zich elke dag opnieuw verder moeten ontplooien. Recht op leven, recht op identiteit, recht op non-discriminatie, recht op gezinshereniging, recht op meningsuiting, … Als we al deze rechten ten volle serieus nemen, hebben we een fantastische leidraad om onze samenleving te organiseren.

Toch lukt het ons zo moeilijk. We weten geen antwoord op de vele uitdagingen waar we voor staan. De rellen in Brussel en Antwerpen. Jongeren slaan er alles kort en klein of bevolkingsgroepen staan regelrecht tegenover elkaar en denken het op te lossen met geweld. Het stijgende racisme in onze samenleving, gevoed door Koning Angst. Angst voor alles en iedereen die we niet kennen. Een meisjesbende in Brugge die overgaat tot schrikwekkend pestgedrag. Het stijgend aantal kinderen in armoede. Het toenemend aantal jongeren en volwassenen met psychische problemen. Ik kan eindeloos doorgaan, maar deze opsomming is niet de kern van mijn betoog.

Ik wil op deze Internationale Kinderrechtendag een nieuw perspectief binnen de context van kinderrechten aanreiken. Het kan een rode draad zijn voor alle rechten in het kinderrechtenverdrag: het recht op verbondenheid. Veel van de uitdagingen waar we voor staan, kunnen aangepakt worden door in te zetten op dit basisrecht.

De hel is het gemis van anderen
Mensen zijn sociale wezens. Zonder zich omringd te weten, zonder enig contact, zonder enige vorm van ondersteuning kan een kind, kan een mens zich niet ontwikkelen. Elk kind heeft een ongelooflijke kracht in zich, een kracht om deel uit te willen maken van een groter geheel, een kracht om zich te verbinden met anderen. Het is wel een kracht die moet ondersteund worden en die niet onderdrukt of gesloopt mag worden door allerlei negatieve ervaringen.

Meer inzetten op deze kracht van kinderen lijkt mij dan ook het meest fundamentele recht dat we kinderen kunnen geven. Of om toch nog maar eens dat bekende citaat van Dirk De Wachter aan te halen:” L’enfer, c’est le manque des autres”, de hel is het gemis van anderen. Of nog: “Een wisselvallig leven kunnen we alleen aan in verbondenheid.”

Er gewoon mogen zijn
Hoe kunnen we dit kinderen meegeven? De kernzaak is kinderen het basisgevoel meegeven dat ze er mogen zijn en vooral ook dat ze mogen zijn wie ze zijn. Hen bevestigen in alle kleine stappen die ze zetten in het leven. Hen troosten als ze het gevoel hebben dat ze een stap niet kunnen zetten. Naast hen staan als ze een volgende stap willen zetten, maar daarbij dat extra duwtje of wat ondersteuning nodig hebben. Eens ze dit voelen, zullen ze de kracht vinden om deel te nemen aan die ruimere sociale wereld. Ze zullen zich goed genoeg voelen om de buitenwereld tegemoet te treden en hun steentje bij te dragen tot de bredere samenleving.

Hoe vaak horen we niet dat verbondenheid datgene is wat jongeren van allochtone afkomst missen? Hoe vaak worden ze niet geconfronteerd met feit dat ze er niet echt bij horen? Dat ze net iets meer gecontroleerd worden dan anderen? Dat ze net iets meer een neen krijgen op al hun pogingen tot deelname aan de samenleving?

Hoe vaak horen we niet dat verbondenheid dat is wat jongeren in armoede missen? Hoe vaak hebben zij moeten horen dat ze niet welkom waren op een verjaardagsfeestje? Dat ze niet mee konden op vakantie of uitstap? Dat ze er anders uit zagen?

Hoe vaak horen we niet dat verbondenheid net dat is wat jongeren met psychische problemen missen? Hoe vaak ervaren ze dat ze niet mee kunnen met de ratrace van het leven? Hoe vaak worden ze niet geconfronteerd met hun falen, omdat ze er alleen maar misnoegdheid voor krijgen, zonder aanmoediging om opnieuw te proberen.

Zal dit de vele uitdagingen waar we voor staan mee helpen aanpakken? Niet alles, maar ik ben ervan overtuigd dat het ongelooflijk veel kansen biedt. Een kind, een jongere die zich erkend voelt in het meest fundamentele recht dat we kunnen bieden, namelijk het recht op verbondenheid, zal een veel grotere kracht hebben dan wie dit moet missen.

Mijmeringen over de gezinstafel

Stilaan opnieuw examentijd. De lessen lopen op hun einde. Onze studenten die tijdens de week op kot zitten, blijven ineens al thuis deze week. Een leuke verrassing, nu manlief voor zijn werk in het buitenland zit.

Als ik eerlijk ben, ik geniet van die blok- en examenperiode. Ik mag het hen wel niet te veel zeggen. Ik geniet van die tijd, omdat het die periode van het jaar is, waarin we het meest samen aan tafel zitten. De drukke programma’s van eenieder tijdens het jaar vallen stil en er is maar één focus: studeren en op de gepaste, vaste tijden, samen eten. De tafelmomenten, vaak hun enige pauzes, worden in die periode de momenten van samen lachen, samen babbelen, ook samen huilen. Favoriete bezigheid is bovendien lachen met vader en moeder, maar ik gun hen die ontspanning ten volle.

Het doet mij ook terugdenken aan mijn kinderjaren. Ons gezin was gekend voor het lange tafelen. Het waren de momenten dat we de samenleving gingen veranderen en er heftig gediscussieerd werd over mens en maatschappij. Als jongste spruit van 7 ging het soms mijn petje te boven en probeerde ik er mij er wel ‘ns tussen te slaan, maar ik weet vooral dat ik genoot van dat gezellig samen zijn.

Tegelijkertijd komen ook de herinneringen naar boven wanneer het niet zo leuk was aan tafel. Er waren evengoed de momenten dat de spanning tussen mijn ouders te snijden was omdat moeder niet klaar was met het eten en vader op tijd terug naar zijn werk moest. Heel het gezin was stil. Er waren ook de keren dat één van de pubers woedend wegliep van tafel omdat hij of zij niet akkoord ging met de afspraak. Of het eindeloos geduld hebben tot één van de kinderen toch minstens één lepel soep moest proeven en niemand die toegaf….

Mijmeringen die boven komen na het zien van de campagnefilm van de Week van de Opvoeding 2017 : Wat als een gewone tafel iets bijzonders wordt?

Een rode draad loopt doorheen mijn mijmeringen: het is het samen even stil staan bij…, het samen tijd maken voor…, het samen dingen uitspreken…die zo essentieel zijn bij het opvoeden. Niet de vraag of we de juiste opvoedingstheorie hebben toegepast, niet de vraag of het verjaardagsfeestje wel speciaal genoeg was, niet de bekommernissen omdat een vriendin het juist anders gedaan heeft met haar zoon of dochter… Er vooral ZIJN voor elkaar, met vallen en opstaan.

Onlangs had ik een korte gedachtewisseling met iemand rond wat opvoeden nu eigenlijk is. Het was naar aanleiding van mijn blog rond de pedagogische tik, die ik liever pedagogische onmacht noem. Ze wees mij er op dat ze nu toch vooral aan haar kinderen meegaf dat opvoeden vooral je buikgevoel volgen is. Niet te veel nadenken! Ik twijfelde een beetje. In se ben ik het er volledig mee eens, maar anderzijds leek het mij een beetje te simpel, zomaar altijd je buikgevoel volgen?

Misschien kan ik door het reflecteren bij de campagnefilm van de week van de opvoeding, dat buikgevoel een beetje beter kaderen. Opvoeden is dan vooral jezelf zijn, luisteren naar wat je denkt en van daaruit er ook zijn voor de kinderen: goesting hebben om iets gezellig te doen, voelen dat je kind niet lekker in zijn vel zit, efkens gerust gelaten willen worden, ergens weten dat je je puber beter toch laat merken dat je het niet met hem eens bent… Maar misschien nemen we soms onvoldoende de tijd om dat buikgevoel te laten spelen en laten we ons overrompelen door de rush van de dag, door enkel te bespreken wat evident is, door het kiezen van de gemakkelijkste weg. Ik vermoed dat het daarom is dat ik even twijfel bij het volgen van je buikgevoel.

Een tafel kan echt heel bijzonder worden en is het ook heel vaak! Ik hoop dat de Week van de Opvoeding voor velen van jullie een kans was om gewoon even stil te staan bij jezelf, bij de kinderen, bij het samen delen met elkaar.

Het nieuwste opvoedingsadvies : volg je buikgevoel!

Ik zag het gisteren al aankomen toen ik het artikel las in De Morgen naar aanleiding van uitspraken van de Britse sociologe Macvarish. Ze wil komaf maken met alle opvoedingsadviezen, voorbijgaan aan alle experten en aan ouders het opvoedingsadvies geven ‘volg je buikgevoel’. Tiens, sociologe Macvarish is tegen opvoedingsadviezen, maar tegelijkertijd geeft ze er zelf één! Heel even kwam er wat beroepschauvinisme in mij op. Ja, ik heb vijf jaar pedagogische wetenschappen gestudeerd en dan is het uitgerekend een socioloog die een dergelijk forum krijgt? Absoluut alle waardering voor sociologen, maar soms vind ik ‘schoenmaker blijf bij je leest’.

Ik wou niet echt reageren, ik dacht dat het zou overwaaien. Vandaag echter wordt er in De Standaard uitgebreid op ingegaan. De aandacht die er aan gegeven wordt, is dus blijkbaar toch groot. Inclusief een kadertje over Kind en Gezin: ‘Kind en Gezin wil af van betutteling’.

En ja, het is zoeken naar een continu evenwicht tussen ondersteuning en betutteling. De tijd van het ongewild geven van opvoedingsadviezen ligt grotendeels achter ons. De houdingvan de expert die het allemaal veel beter weet: er wordt hard aan gewerkt om dat achterwege te laten.

Maar zou er ook iets kunnen zijn aan de kant van de ouders? Zou het kunnen dat ze hun onzekerheid soms projecteren op de mensen die hen goed bedoeld willen ondersteunen? Zou het kunnen dat ze het soms verdorie lastig vinden om in de drukte van het leven toch ook te proberen een zo goed mogelijke moeder en vader te zijn?En dat dit gepaard gaat met de nodige frustraties? Het is hun absoluut recht, en het is meer dan normaal. Ik ken die momenten ook. Ik ga akkoord om bij het erkennen van deze onzekerheid en bij het erkennen van de frustraties even stil te staan bij je buikgevoel, maar ik kan niet akkoord gaan dat je daarom ook gewoon alle opvoedingsadviezen moet buitengooien.

En dat is net waar we ook met Kind en Gezin naar op zoek zijn. Erkennen dat ouders in al hun kunnen en weten absoluut het beste willen voor hun kinderen. Erkennen dat ouders zelf kiezen waar ze in de opvoeding vooral voor willen gaan. Maar daarnaast is er ook nog het belang van het kind en het erkennen dat je als ouders een enorme verantwoordelijkheid hebt om kinderen zoveel mogelijk kansen te geven.

En is dat dan bijvoorbeeld het belang van voorlezen? Ja, dat kan een heel belangrijke suggestie zijn voor bepaalde ouders. Voorleesmomenten kunnen heel verrijkend zijn, zowel voor kinderen als ouders. Er wordt gespeeld met taal, er wordt affectie gegeven door heel gezellig met het kind in de zetel te zitten, er wordt rust gecreeërd… Is voorlezen daarom het enig zaligmakende? Ik denk het niet.Ik denk ook niet dat er ooit een medewerker van Kind en Gezin gecontroleerd heeft of een ouder al ofniet voorleest. Maar voor sommige ouders kan het rustgevend zijn om hierover van gedachten te wisselen. En is het dan belangrijk dat het kindje op zijn rug wordt gelegd? Als je weet dat we daardoor per jaar meer dan 70 levens redden, dan denk ik dat we ook die verantwoordelijkheid hebben.

Eigenlijk krijg ik bij dit alles ook een beetje het gevoel dat we “fact and figures” aan het ontkennen zijn, zoals wel nog meer gebeurt de laatste tijd en niet door de minsten. Laten we het belang van bepaalde inzichten in opvoeden nu niet overboord gooien, want dan vind ik persoonlijk dat ik mijn verantwoordelijkheid ontloop. Ouders ondersteunen in hun vragen en onzekerheden, is voor mij nog steeds het belangrijkste.

Niet tegen de schenen schoppen, maar handen in elkaar slaan

‘Sociaal pedagoge schopt ouders tegen de schenen. Lastig kind is schuld van mama en papa’, Het Nieuwsblad, 30 januari 2017.

Kinderen hebben hun ouder(s) nodig om te groeien en te ontwikkelen. De keuze voor een kind betekent de keuze voor de ouderrol en de taken die daarbij horen. Elke dag opnieuw ervaren onze 800 verpleegkundigen en gezinsondersteuners dat ouders het heel goed willen doen, met en voor hun kinderen. Laten we ouders dus in de eerste plaats erkennen voor wat ze doen. En niet tegen de schenen schoppen.

Ouders staan vandaag voor een erg uitdagende en veeleisende opdracht. De maatschappij verwacht van hen dat ze met heel wat ballen tegelijk jongleren. Een evenwichtige combinatie van werk en gezin, een gedreven en flexibele inzet op het werk, een stabiele partnerrelatie, betrokkenheid bij de school, de vrije tijd en de hobby’s van de kinderen, ruimte voor familie, vrienden en de eigen persoonlijke ontwikkeling, … Niet evident. Begin juni 2016 berichtte de VRT over hun eigen bevraging dat 1 Vlaming op 4 werk en gezin nauwelijks gecombineerd krijgt. In onze dagelijkse ontmoeting met ouders zien en horen we hoe vaak zij schuldgevoelens hebben om wat allemaal ‘moet’ of zou moeten, wat van hen verwacht wordt en wat ze niet alleen klaargespeeld krijgen.

We willen ouders in de eerste plaats ondersteunen en geruststellen dat goed genoeg ook goed is. Daarnaast willen we een lans breken voor een ruim en ondersteunend netwerk voor kinderen én ouders. Het scheppen van maximale kansen voor jonge kinderen ís een belangrijke gedeelde verantwoordelijkheid voor gezinnen én voor de samenleving. Wat zich voor de voordeur en rond het huis afspeelt, bepaalt mee de toekomst, het welzijn en de gezondheid van jonge kinderen. De Conferentie “De Toekomst is Jong” van 6 oktober 2016, op initiatief van minister Vandeurzen, reikte handvatten aan voor een sterker gezinsondersteunend beleid. Een lokale, wijkgerichte verankering, verbreedt de leefwereld van kinderen en verbindt hen met andere kinderen en gezinnen in de buurt. In een Huis van het Kind kunnen ouders elkaar ontmoeten, in de kinderopvang kunnen kinderen zichzelf zijn, in de bibliotheek vinden gezinnen niet alleen een rijk aanbod lectuur en informatie maar ook leesactiviteiten zoals bv. voorleesmomenten. En dit zijn slechts enkele voorbeelden.

Kinderopvang is een onmiskenbaar deel van het netwerk rond gezinnen en is er wel degelijk ook voor het welzijn van de kinderen. De kinderopvang heeft zich hier de voorbije jaren op toegelegd via de versterking van zijn pedagogische en sociale functie. Samen met de ouders geeft kinderopvang mee gestalte aan de opvoeding en het welzijn van kinderen. In de kinderopvang maken kinderen kennis met de buitenwereld, leeftijdsgenoten, het leven in groep. Ouders komen in contact met medewerkers en andere ouders van kinderen met dezelfde leeftijd. Die contacten zijn voor veel ouders een belangrijke bron van informatie en steun. Het creëert verbondenheid en het integreert hen in hun buurt. Kinderopvang vandaag verengen tot de economische functie is dus achterhaald.

Kind en Gezin wil zo veel mogelijk kansen creëren voor elk kind waar en hoe het ook geboren is of opgroeit. Samen met al onze partners, elke dag opnieuw.

 

Met een ruime visie op taal komen we het verst

De resultaten van het laatste Pisa-onderzoek liegen er niet om. Ons Vlaamse onderwijs is sterk, heel sterk zelfs. En daar mogen we trots op zijn. Maar een keerzijde die elke keer opnieuw naar boven komt, is de grote kloof tussen de sterkst presterende leerlingen en de zwakst presterende leerlingen. En we slagen er niet in die kloof te verkleinen.

Snel wordt dan gekeken naar de kenmerken van de zwakst scorende groep. En wat blijkt? Het zijn de leerlingen die thuis een andere taal spreken dan het Nederlands die het zwakst scoren. Bij 26,5% van de kinderen geboren in 2015 is het Nederlands niet de taal die het kind met de moeder spreekt. En elk jaar stijgt dit cijfer.

Het antwoord lijkt dan ook heel simpel. Zorg dat kinderen en hun ouders zo snel mogelijk Nederlands leren en het probleem is opgelost.

Helaas, zoals bijna altijd, is het antwoord niet zo simpel. En ja, zoals bijna altijd, is het antwoord een en-enverhaal.

Kind en Gezin legde de laatste jaren een traject af waarin we ons de vraag stelden en blijven stellen hoe we ouders van jonge kinderen zo goed mogelijk kunnen ondersteunen op het vlak van taalstimulering. We weten immers heel goed dat kwetsbare kinderen heel snel een taalachterstand opbouwen. Op elke studiedag over kwetsbare kinderen is er wel één spreker die vermeldt dat kinderen uit hogere sociale klassen starten met een woordenschat die bestaat uit 1200 woorden, terwijl kinderen uit kwetsbare gezinnen starten met een woordenschat die bestaat uit 400 woorden. Dit maakt dat kinderen uit kwetsbare gezinnen inderdaad met een enorme achterstand aan de school beginnen.

Het antwoord vertaalden we in onze visietekst ‘Taalstimulering en meertaligheid’ .
Centraal staat de vaststelling dat het een en-enverhaal is. Enerzijds is de waardering van de thuistaal/thuistalen in het gezin cruciaal. Kinderen die een sterke basis hebben in hun thuistaal, zullen beter Nederlands leren. Ouders mogen hun kinderen aanspreken in hun eigen taal, want zo kunnen ze veel rijker communiceren met hun kinderen.

Hoe zijn we zelf als we onze emoties willen uitdrukken, als we anekdotes vertellen, als we herinneringen ophalen?We grijpen terug naar onze moedertaal. Als we de moedertaal onderdrukken, onderdrukken we alle kansen om kinderen taalvaardig te maken. We duwen ouders in de hoek van schuldgevoelens en angsten om te communiceren, want we peperen ze voortdurend in dat enkel Nederlands mag. Omdat ze het niet volledig beheersen, durven ze het niet te praten. Door de erkenning van de thuistaal kunnen we de cirkel van schuld en angst doorbreken en ouders versterken in hun eigenwaardegevoel.

Met de erkenning van hun thuistaal, die een erkenning is van hun identiteit, zullen we de basis leggen om ook het Nederlands te leren. En laat het duidelijk zijn: de erkenning van de thuistaal gaat absoluut samen met de noodzaak om ook het Nederlands te leren. Alleen creëer je door een combinatie van beide een veel groter draagvlak en fundament om voldoende taalvaardige kinderen te krijgen.

En laten we dit debat dan ook niet enkel zien als een onderwijsverhaal. Het begint al vanaf de wieg, met het belang om op een positieve, rijke manier te communiceren met je kind, vol van emoties, vol van betekenissen, vol van belevingen. Dit zal zijn vruchten afleveren bij de verdere ontwikkelingen van het kind, zolang het zich gerespecteerd voelt in wie het is en wie het mag zijn.

Voor wie wil, is er heel wat materiaal om deze visie om te zetten in de dagelijkse praktijk: http://www.kindengezin.be/brochures-en-filmpjes/filmpjes/ontwikkeling/taal/

Zindelijkheid: kansen voor bruggen tussen gezinnen, kinderopvang en onderwijs

Om de zoveel tijd herneemt het debat rond de zindelijkheid van onze jongste peuters. Heel snel komen we dan in de polarisering terecht van de ouders die minder bezig zijn met de zindelijkheid van hun kinderen en de kleuterleiders die niet anders mogen doen dan natte broekjes vervangen en kinderen op het potje zetten. Een dergelijke situatie is niet langer houdbaar en dus moet er meer “getraind” worden op die zindelijkheid.

Toevallig heb ik vanmorgen een aantal gesprekken bijgewoond waarbij onze regioverpleegkundige met ouders het gesprek aanging rond hun inschrijving in de kleuterschool en de vraag of hun kindje al zindelijk was of niet. Alle kindjes van 30 maanden waren ingeschreven in de kleuterschool, wat we alleen maar kunnen toejuichen omwille van het belang van kleuterparticipatie. En inderdaad, de meeste van de kindjes waren nog niet zindelijk maar ouders waren er wel degelijk mee bezig. Ze waren bezorgd over de zindelijkheid en de overgang naar de kleuterschool.

Zoals zo vaak is het antwoord op deze thematiek veel genuanceerder dan de polarisatie en gaat het nog maar eens om een gedeelde verantwoordelijkheid van gezinnen en al wie betrokken is bij de ontwikkeling van jonge kinderen.

Vanuit Kind en Gezin benadrukken we in elk geval dat er heel grote verschillen zijn tussen kinderen als het gaat over zindelijk worden en dat het heel belangrijk is om het ritme van het kind te volgen. Zindelijkheid hoef je niet zozeer te “trainen”, maar wel te stimuleren en aan te moedigen als het kind er aan toe is. We ondersteunen ouders hoe ze signalen van hun kind in verband met zindelijkheid kunnen herkennen, zodat ze er actief kunnen op inspelen.

Belangrijk in dit debat is dat de instap in de kleuterschool veel te vaak en ook enkel gezien wordt als iets waar de kleuter klaar moet voor zijn als het op zindelijk zijn of slapen aankomt. Dat legt meteen ook het accentverschil bloot tussen wat er vóór de kleuterschool gebeurt en wat er in de kleuterschool zelf gebeurt. Ervoor ligt het accent blijkbaar vooral op het zorgen voor het kind, ongeacht of het nu thuis, in het gezin of in de kinderopvang is. In de kleuterschool zelf ligt het accent blijkbaar eerder op het leren. Dit is een behoorlijke accentbreuk. Uit wetenschappelijk onderzoek weten we dat die accentbreuk voor peuters en hun ouders soms als problematisch ervaren kan worden. Zelfs in die mate dat het invloed kan hebben op het verder schoollopen van het kind en de relatie tussen de school en het gezin.

Juist omdat we ons zowel vanuit welzijn als vanuit onderwijs meer en meer bewust zijn van deze breuklijn, willen we samen het accent verleggen naar het werken aan een warme overgang tussen het gezin, de kinderopvang en het kleuteronderwijs. Vanuit deze visie zien we de instap in de kleuterschool als een langere periode van voorbereiding en gewenning, zowel ervoor als erna.

We zoeken hoe we meer bruggen kunnen slaan en hoe we van elkaar kunnen leren, zodat we samen zorgen voor de ontwikkeling van onze peuters, die zowel zorg als leren inhoudt. Dat vergt een nauwe samenwerking, zowel tussen de medewerkers van Kind en Gezin, de kinderopvang, de kleuterscholen als de ouders. En er zijn al heel mooie praktijken. Er zijn knappe voorbeelden waar Huizen van het Kind, Kind en Gezin, kleuterscholen, het CLB en ouders samenwerken rond zindelijkheid en rond de instap van kleuters in de kleuterschool. Er zijn voorbeelden waar kinderen uit de kleuterschool op de middag in de kinderopvang terecht kunnen.

We zijn er nog niet. We hebben zeker begrip voor de kleuterleiders die met hun handen in het haar zitten als ze voor een grote klas kleuters staan en opgeslorpt worden door de plasjes en de potjes. Maar de synergie tussen ouders, kinderopvang en onderwijs is ingezet. We moeten die weg verder bewandelen en niet te veel polariseren.

 

De Toekomst is jong!

Een betere titel hadden we niet kunnen vinden voor onze studiedag van morgen “De toekomst is Jong”.
Een tijd geleden kregen we van onze minister de vraag om een conferentie te organiseren waar nieuwe ideeën aan bod zouden komen rond hoe we nog! beter kunnen investeren in jonge kinderen. We zijn er met heel wat mensen in gevlogen en morgen is de lang verwachte dag dat we met gastvrouw Sien van Ketnet onze resultaten mogen presenteren. Een dag waaraan hard gewerkt is door mensen betrokken op welzijn ,onderwijs, gezondheidszorg, cultuur, kinderrechten, sport, ….kortom allerlei domeinen waar kinderen mee te maken hebben.

Streven naar een samenleving waarin alle kinderen gezond kunnen opgroeien, zich veilig en welkom voelen, een stem hebben en ten volle kunnen uitgroeien tot geëngageerde volwassenen, vormt een wezenlijke rode draad doorheen de conferentie. Die samenleving van de toekomst, wordt hier en nu gebouwd. Het gebeurt dagelijks, met vallen en opstaan in
de kinderopvang, het onderwijs, bij organisaties die met kinderen en ouders samenwerken, in het samenleven en -wonen in elke buurt en in de grote en kleine beleidsbeslissingen. We willen zoeken hoe we dit nog met een grotere betrokkenheid en zorgvuldigheid kunnen doen. Kinderen hebben dan wel het recht om een volwaardige burger te worden, niet ieder kind heeft daar evenveel kansen en mogelijkheden toe.

Spreken over kinderen is ook spreken over ouders. Het is dan ook belangrijk dat we binnen onze samenleving zorgen voor voldoende kansen voor kinderen en ouders zodat zij de keuzes kunnen maken die zij belangrijk vinden.

Deze uitgangspunten houden belangrijke consequenties in. Een eerste is dat we het samen-leven moeten ondersteunen door ruimte te maken voor betekenisvolle relaties tussen diverse groepen van kinderen en gezinnen en vooral met de buurt waarin kinderen opgroeien. In diezelfde buurt moeten we zoeken naar sterke verbindingen tussen verenigingen, organisaties en de lokale gemeenschap, die allen betrokken zijn op jonge kinderen.
Een tweede belangrijke consequentie is dat we blijvend alert moeten zijn voor de samenhang tussen praktische, materiële en meer positeve, immateriële ondersteuning voor ouders en kinderen. Die moet zowel voldoende als ‘nabij’ zijn. Hierbij is het van groot belang dat we dit aanbieden voor iedereen, maar met de nodige accenten voor wie meer nodig heeft, vanuit
een proportioneel universele visie. Bovendien leggen we accenten op een wijkgerichte en participatieve benadering om er voor alle ouders en kinderen op een betekenisvolle
manier te zijn.

Ik hoop dat de conferentie morgen de nodige handvatten aanreikt voor een sterker gezinsondersteunend beleid, gedragen door een breed maatschappelijk partnerschap. In elk geval heel benieuwd naar wat zal blijven bovendrijven en hopelijk voer voor een nieuw blog!